Vrijgezel in de jaren vijftig-zestig
Als je nu een vorm van tijdbesteding moet opnoemen staat internet, in welke vorm dan ook, bovenaan. Via verschillende apps staan we in verbinding met andere mensen dus hoeven niet eenzaam te zijn. We creëren een digitale vriendengroep om ons heen en voeren dagelijkse gesprekken met mensen over de hele wereld, waar ze ook zijn. Een wifi-signaal is genoeg.
Een recent onderzoek wees uit dat er veel alleenstaande mensen zijn, meer dan ooit. Dat zijn degene die we vroeger vrijgezel noemden. Ze geven in het onderzoek aan zich niet eenzaam te voelen met die enorme digitale vriendengroep om zich heen. Internet is op dat punt een verrijking in ons leven. Als we uit willen gaan zijn er verschillende platforms die je aan een partner voor gezelschap kunnen helpen. Je kunt iemand ontmoeten binnen een loopafstand met hetzelfde profiel en interesses via het fameuze internet.
Hoe deden we dat pakweg vijftig, zestig jaar geleden? Het was in de tijd dat er nog een touwtje uit de brievenbus hing en kon hangen in Utrecht. In die tijd waarin internet nog niet bestond was het veel moeilijker om contact te maken. Er was geen datings-app om een metgezel te zoeken. Het was de buurt waar je woonde waar gezocht werd naar een partner. Als je pech had dat daar niemand aanwezig was die aan je verwachtingen voldeed moest je dus ergens anders gaan rondneuzen.
Dat neuzen moest niet te lang duren. Na je twintigste werd er toch dringend verwacht dat je een verkering aan de familie kon tonen. Het liefst een van het andere geslacht, de andere optie werd niet eens besproken. Dat kon helemaal niet in die tijd.
Als je er te lang over deed om een partner te vinden deed de familie hun uiterste best om je te koppelen aan een goede partij. De tantes waren het ergst en je had er genoeg van.
Elke vriendin, buurvouw of kennis werd tante genoemd en gaf je graag ongevraagd advies. Als bekend werd dat de dochter of zoon van de vriend van een oom in hun familie ook alleen was moest je daar maar op af. Niet geschoten is altijd mis werd er minzaam bij gezegd.
Iedereen wilde graag koppelen door de vrees dat je alleen zou blijven, stel je voor!
Je moest gewoon maar beter je best doen! Of wat minder eisen stellen, dan zou het wel lukken.
Welke eisen je moest laten vallen werd er niet bij verteld, dat sprak voor zich toch? Op ieder potje past een deksel. Het is een berucht gezegde uit die tijd en ik heb het vaak gehoord.
Dus ging je onder druk van je familie in het weekend uit om de broodnodige verkering te spotten in de beschikbare uitgaansgelegenheden van Utrecht. De dancing was een mogelijkheid. De toegang was geen vanzelfsprekendheid. Je moest netjes gekleed zijn, geen spijkerbroek en geen gympen dragen.
Soms was het zo druk binnen dat je amper naar de bar kon komen. Had je dat voor elkaar dan moest je ook nog de ruimte vinden om het op te drinken. En had je eindelijk iemand gevonden waar het mee klikte kon je geen woord wisselen. De muziek stond vaak zo hard dat je op gebarentaal was aangewezen. Na een dansje was door het gebrek aan communicatie niet duidelijk wat het vervolg zou worden.
Het bezoek aan een dancing was geen zekerheid.
Opmerkingen van de familie werden snel genoeg irritant.
‘Heb je nog steeds geen meissie jochie?’ Het klonk alsof je gehandicapt was.
‘Je vader was al op zijn negentiende getrouwd.’ Dat het een moetje was, werd er niet bij verteld.
‘Ik blijf vrijgezel,’ was steevast mijn antwoord.
Het werd met afgrijzen aangehoord. Wilde je dan geen gezinnetje starten? Wat zou er met de wereld gebeuren als iedereen vrijgezel zou blijven?
Het viel niet mee om een alleenstaande te zijn in die jaren.
Foto’s van links naar rechts: Het Utrechts Archief, Fotodienst GAU
Cartouch, catalogusnummer 115005. Het Utrechts Archief, Fotodienst GAU
Hordijk, catalogusnummer 815138. Het Utrechts Archief, Fotodienst GAU
Cyrano de Bergerac, catalogusnummer 800148. Het Utrechts Archief, Paans, M., fotograaf
De Dietsche, catalogusnummer 68246. Het Utrechts Archief, Fotodienst GAU